Vruchtgebruik als zekerheidsrecht?
18 februari 2021 - Eveline Kruisifikx
Vruchtgebruik als zekerheidsrecht?
Bij het verstrekken van financieringen worden veelal zekerheidsrechten bedongen op de activa van de debiteur. Middels een hypotheekrecht (op registergoederen) of een pandrecht (op bijvoorbeeld roerende zaken, aandelen of vorderingen) wordt beoogd de terugbetaling van de verstrekte lening zeker te stellen. Is de debiteur in verzuim met zijn aflossingsverplichtingen jegens de financier, dan kan de financier het onderpand (executoriaal) verkopen en zich op de verkoopopbrengst verhalen. Rust het pandrecht op vorderingen van de debiteur op derden, dan kunnen die vorderingen door de financier ook (na openbaarmaking van het pandrecht) worden geïnd, waarbij het geïncasseerde in mindering strekt op de vordering van de financier op de debiteur. Toekomstige vorderingen die voortvloeien uit bestaande rechtsverhoudingen van de debiteur, zoals periodieke huurvorderingen, kunnen ook bij voorbaat worden verpand: het pandrecht ontstaat dan van rechtswege bij het tot stand komen van de vordering. Gaat de debiteur echter failliet, dan verhindert artikel 23 jo. artikel 35 lid 2 Fw dat op vorderingen die de debiteur na het uitspreken van zijn faillissement verkrijgt, een pandrecht tot stand komt.
Rechtsfiguur vruchtgebruik
In de financieringspraktijk wordt daarom ook wel eens gedacht aan de rechtsfiguur vruchtgebruik (artikel 3:201 e.v. BW) als alternatief voor een pandrecht op vorderingen. Zo ook in de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van het Hof Den Haag van 15 december 2020 (Telecom Vastgoed/KPN).
De vestiging van een recht van vruchtgebruik
Middels de vestiging van een recht van vruchtgebruik op bijvoorbeeld de onroerende verhuurde zaak van de debiteur verkrijgt de financier zodoende de huurvorderingen als (burgerlijke) vruchten van de zaak. Dat geldt ook voor vorderingen die voortvloeien uit rechtsverhoudingen die ten tijde van de vestiging van het vruchtgebruik nog niet bestonden (‘dubbel toekomstige vorderingen’), waar een pandrecht slechts bij voorbaat kan worden gevestigd op toekomstige vorderingen die voortvloeien uit reeds bestaande rechtsverhoudingen (‘enkel toekomstige vorderingen’). Die huurvorderingen ontstaan bovendien in het vermogen van de financier/vruchtgebruiker zelf, zodat deze geen hinder ondervindt van een eventueel faillissement van de debiteur. In die zin lijkt het recht op vruchtgebruik in eerste instantie aldus faillissementsbestendiger dan een bij voorbaat gevestigd pandrecht op vorderingen van de debiteur.
Financier/vruchtgebruiker
Het vruchtgebruik kan verder ‘zekerheidsachtige vormen’ aannemen doordat partijen afspreken dat de duur van het vruchtgebruik afhankelijk is van het bestaan van de door de financier/vruchtgebruiker verstrekte financiering, de financier de vorderingen onder voorbehoud van pandrecht overdraagt aan de debiteur en/of de vorderingen in mindering komen op de vordering van de financier/vruchtgebruiker op de debiteur. In de literatuur wordt verschillend gedacht over de vraag of een zodanig vormgegeven vruchtgebruik wel rechtsgeldig tot stand komt. Zo zou het ‘zekerheidsvruchtgebruik’ mogelijk in strijd kunnen zijn met het wezen van dat recht, alsook met het fiduciaverbod van artikel 3:84 lid 3 BW.
Recht van vruchtgebruik
Daarnaast dient de nodige aandacht te worden besteed aan het goed waarop het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd en wat als vruchten dienen te worden beschouwd. Hoewel artikel 3:216 BW bepaalt dat partijen bij de vestiging van het vruchtgebruik zelf nader kunnen bepalen wat als vrucht moet worden beschouwd, is die bevoegdheid begrensd. Zo oordeelde het Hof Den Haag in het hierboven aangehaalde arrest – en anders dan de Rechtbank Den Haag in eerste aanleg – dat de vruchten niet kunnen samenvallen met het goed waarop het vruchtgebruik rust. In casu was beoogd een recht van vruchtgebruik te vestigen op huurvorderingen, waarbij diezelfde huurvorderingen eveneens als vruchten werden aangemerkt. Deze constructie kon de toets der kritiek van het Hof niet doorstaan. Om de huurvorderingen als vruchten te kunnen aanmerken zal het vruchtgebruik moeten zijn gevestigd op het verhuurde object; rust het vruchtgebruik op een vordering, dan wordt de rente op die vordering beschouwd als vrucht.
Kortom: wil gebruik gemaakt worden van het recht vruchtgebruik, dan zal dit in de praktijk zorgvuldig moeten worden vormgegeven. Vruchtgebruik lijkt niet zonder meer de uitkomst te zijn voor alle mogelijke financieringsconstructies.
Neem contact met ons op
- Rotterdam +31 (0)10 440 05 00
- Den Haag +31 (0)70 354 70 54