Pensioenfondsen vallen buiten de WHOA
28 februari 2022 - Rien Visscher
Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad bepaald dat vorderingen van bedrijfstakpensioenfondsen buiten het bereik van de WHOA vallen. Dit betekent dat pensioenfondsen niet kunnen worden gebonden aan een WHOA-akkoord. Ook geldt de afkoelingsperiode niet voor vorderingen van bedrijfstakpensioenfondsen.
De reden is dat de Hoge Raad vorderingen van pensioenfondsen gelijk acht aan vorderingen van werknemers. Dit was door de Hoge Raad eerder al bepaald in het kader van overgang van onderneming (zie hierover ook: M.H. Visscher, Van bange bestuurders naar effectieve bestuurders als het om pensioenschulden gaat? in TvoB 2020/6), maar geldt volgens de Hoge Raad dus ook ten aanzien van de WHOA.
Verder heeft de Hoge Raad bij zijn oordeel oog voor het wetsvoorstel dat op 21 februari jl. bij de Tweede Kamer is ingediend waaruit volgt dat vorderingen in verband met achterstallige pensioenpremies buiten het bereik de WHOA vallen.
Wat betekent dit nu voor de praktijk?
Hoewel bedrijfstakpensioenfondsen door een WHOA-procedure niet kunnen worden beperkt in hun rechten vrees ik dat deze uitspraak en het wetsvoorstel wel eens de bijl aan de wortel van een effectieve WHOA kunnen vormen. Enerzijds is de uitspraak te begrijpen gelet op de eerdere uitspraak die door de Hoge Raad was gewezen over pensioenvorderingen in het kader van overgang van onderneming en gelet op het wetsvoorstel dat inmiddels is ingediend. Anderzijds lijkt de glans van de WHOA als effectieve procedure om schulden mee te herstructureren er met deze uitspraak binnen een jaar wel wat van af. In ieder geval voor ondernemingen met pensioenschulden bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds.
Voor ondernemers in financiƫle moeilijkheden die vallen onder een bedrijfstakpensioenfonds wordt een WHOA-procedure hiermee namelijk een stuk onaantrekkelijker. De veelal hoge schulden bij een bedrijfstakpensioenfonds worden immers niet meegestructureerd. Ik verwacht dan ook dat ondernemingen die wellicht nog levensvatbaar zouden zijn middels het doorlopen van een WHOA-traject nu eerder zullen aansturen op een faillissement. De vraag is of pensioenfondsen daar uiteindelijk beter van worden. Bij een faillissement zijn zij immers concurrent schuldeiser en staan pensioenfondsen in principe achteraan in de rij.
Ook schuldeisers die wel vallen onder de WHOA zullen wellicht terughoudender zijn om in te stemmen met een akkoord vanuit de wetenschap dat de vorderingen van pensioenfondsen en werknemers ongemoeid worden gelaten. Noch de wetgever noch de Hoge Raad lijken hier aandacht voor te hebben, terwijl hiermee de facto de effectiviteit van de WHOA iets meer dan een jaar na de invoering toch behoorlijk wordt aangetast. Het zou daarom naar mijn mening verdedigbaar zijn geweest om in het belang van een effectieve WHOA-procedure de rechten van pensioenfondsen niet gelijk te stellen aan de rechten van werknemers (pensioenfondsen zijn bij een faillissement immers ook concurrente schuldeisers), maar de Hoge Raad en de wetgever willen daar kennelijk niet aan.
Voor ondernemers die een WHOA-procedure of faillissement overwegen en ook voor schuldeisers is het goed om stil te staan bij deze uitspraak en zal in de praktijk moeten blijken of met deze uitspraak en het aankomende wetsvoorstel die erop gericht zijn om de vorderingen van pensioenfondsen niet in te perken een effectieve WHOA-procedure wordt doorkruist en daarmee uiteindelijk het kind met het badwater wordt weggegooid. Wellicht zal er aan dit aspect nog aandacht worden besteed bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer.
In een volgende blog houden wij u graag van de actualiteiten omtrent dit onderwerp op de hoogte.
Wilt u meer weten?
Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact op met Rien Visscher, gespecialiseerd in procedures het kader van artikel 23 Wet Bpf 2000.
Neem contact met ons op
- Rotterdam +31 (0)10 440 05 00
- Den Haag +31 (0)70 354 70 54