Pensioenfondsen hebben zelfstandige vorderingen op bestuurders
18 januari 2022 - Rien Visscher
Uitspraak Hoge Raad d.d. 14 januari 2022
Op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 kan een bestuurder onder bepaalde voorwaarden door een pensioenfonds aansprakelijk worden gesteld voor pensioenpremies waarvan de rechtspersoon met de betaling in gebreke is. Maar wat nu als bijvoorbeeld bij een overgang van een onderneming door het verstrijken van de wettelijke vervaltermijn de vervreemdende rechtspersoon door het pensioenfonds niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor onbetaald gebleven pensioenpremies, vervalt daarmee dan ook een vordering op de bestuurder van die rechtspersoon op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000? Het Hof Den Haag oordeelde van wel. Volgens het hof is de vordering van het pensioenfonds op een bestuurder accessoir aan (het lot van) de vordering van het pensioenfonds op de rechtspersoon. De Hoge Raad oordeelt op 14 januari jl. anders.
Volgens de Hoge Raad heeft het pensioenfonds een zelfstandige vordering op bestuurders op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de tekst van de regeling en naar de parlementaire geschiedenis. Van andere gronden om af te wijken van het uitgangspunt dat vorderingsrechten van bedrijfstakpensioenfondsen op bestuurders zelfstandig zijn, was geen sprake volgens de Hoge Raad. De Hoge Raad volgt hiermee A-G Assink die in zijn conclusie ook had betoogd dat dit soort vorderingen op bestuurders een zelfstandig karakter heeft. Eerder schreef ik hierover een artikel waarin ik eveneens betoogde dat vorderingen van pensioenfondsen op bestuurders als zelfstandige vorderingen moeten worden aangemerkt.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Het arrest maakt duidelijk dat bestuurders in ieder geval niet via een overgang van onderneming onder aansprakelijkheid uit kunnen komen. Dat is dus goed nieuws voor pensioenfondsen. Bestuurders moeten er op bedacht zijn dat het feit dat het pensioenfonds geen vordering meer kan instellen jegens een rechtspersoon niet altijd hoeft te betekenen dat er ook geen vordering meer is op de bestuurder.
Dit kan met name nog wel eens interessant worden als de Hoge Raad zou oordelen dat vorderingen van pensioenfondsen onder de WHOA vallen. In zo’n situatie zou de homologatie van een akkoord kunnen betekenen dat het pensioenfonds geen vordering meer heeft op de rechtspersoon, maar nog wel op de bestuurder van die rechtspersoon als aan de voorwaarden van artikel 23 Wet Bpf 2000 is voldaan. Hoewel A-G De Bock in een conclusie aan de Hoge Raad recentelijk heeft geadviseerd dat vorderingen op bedrijfstakpensioenfondsen niet onder het bereik van de WHOA vallen, moet de Hoge Raad hier nog over oordelen. Mocht de Hoge Raad, anders dan de A-G, toch oordelen dat pensioenfondsen onder de WHOA vallen, dan biedt het door de Hoge Raad op 14 januari jl. gewezen arrest pensioenfondsen in dat geval nog steeds de mogelijkheid om zich op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 op de bestuurders te verhalen (als aan de voorwaarden van artikel 23 Wet Bpf 2000 is voldaan). Als bestuurders dat willen voorkomen, doen zij er verstandig aan om in het akkoord hiervoor een regeling op te nemen. Pensioenfondsen moeten daar bij aangeboden akkoorden dan alert op zijn. Dit geldt dus alleen als de Hoge Raad zou oordelen dat pensioenfondsen wel onder de WHOA zouden vallen.
Verder meen ik dat het arrest van de Hoge Raad van 14 januari jl. voor pensioenfondsen nuttig kan zijn bij vorderingen op bestuurders van rechtspersonen die inmiddels zijn ontbonden. Het feit dat de rechtspersoon is ontbonden (en dus niet meer bestaat) hoeft er naar mijn mening niet aan in de weg te staan dat het pensioenfonds nog steeds een zelfstandige vordering kan hebben op de bestuurders als aan de voorwaarden van artikel 23 Wet Bpf 2000 is voldaan.
Pensioenfondsen moeten er wel op bedacht zijn dat, als zij de verjaring van een vordering op de rechtspersoon stuiten, zij ook de verjaring van vorderingen op bestuurders stuiten. Het gaat immers om zelfstandige vorderingen.
Wilt u meer weten?
Behartigt u de belangen van een pensioenfonds of heeft u te maken met een vordering van een pensioenfonds en wilt u meer weten over deze aansprakelijkheidsregeling en over de meest recente ontwikkelingen ten aanzien van dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact op met Rien Visscher, gespecialiseerd in procedures in het kader van artikel 23 Wet Bpf 2000.
Zie verder:
- Zie: HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:13
- Zie: HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1976
- Zie ook: M.H. Visscher, Van bange bestuurders naar creatieve bestuurders als het om pensioenschulden gaat?, TvOB 2020, 6
Neem contact met ons op
- Rotterdam +31 (0)10 440 05 00
- Den Haag +31 (0)70 354 70 54