Franchisegever aansprakelijk voor schade wegens het frustreren van de start van een franchisevestiging
08 januari 2025 - Maurits Smal
In een recente uitspraak van de rechtbank Limburg is een franchisegever aansprakelijk bevonden voor schade die een franchisenemer stelt te hebben geleden. Het geschil draaide om een franchiseovereenkomst waarbij de franchisegever na het aangaan van de franchiseovereenkomst aanvullende voorwaarden stelde en vrij snel het vertrouwen opzegde in de samenwerking, wat volgens de rechtbank een tekortkoming in de nakoming van de franchiseovereenkomst opleverde.
Feiten en achtergrond
De franchisenemer sloot op 6 mei 2021 een franchiseovereenkomst met de franchisegever, voor het exploiteren van een vestiging binnen een bekende formule. In de overeenkomst was vastgelegd dat de franchisenemer een initiële franchisevergoeding van € 16.995,- verschuldigd was, een geschikte locatie moest vinden en een opleidingsprogramma moest volgen. Daarna kon de eerste vestiging worden gestart.
Tijdens de uitvoering van de franchiseovereenkomst ontstonden echter problemen. De franchisegever eiste aanvullende opleidingen voor de bestuurder van de franchisenemer, terwijl de operationele taken feitelijk werden uitgevoerd door de broer van die bestuurder. De broer was geen bestuurder of aandeelhouder van de franchisenemer, maar de intentieovereenkomst is door de franchisegever wel gesloten met de broer. De franchisegever was dus wel bekend met een zekere betrokkenheid van de broer.
Vervolgens keurde de franchisegever de door franchisenemer voorgestelde locatie niet goed en sprak zij uit geen vertrouwen meer te hebben in een vruchtbare samenwerking. Dit leidde uiteindelijk tot het stopzetten van de samenwerking.
Juridische beoordeling
De rechtbank oordeelde dat de franchisegever tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst. Daarbij waren de volgende overwegingen van belang:
- Franchisegever mocht geen aanvullende voorwaarden stellen, maar dit is op zichzelf geen tekortkoming van de franchisegever
De rechtbank stelde vast dat er inderdaad discussie is gevoerd over de opleidingseisen. De franchisegever eiste dat ook de bestuurder van de franchisenemer zou voldoen aan alle opleidingsvereisten van de formule. De broer van de bestuurder voldeed echter aan de opleidingsvereisten, en in de franchiseovereenkomst is opgenomen dat de franchisenemer een bedrijfsleider mocht aanwijzen. Omdat de broer als bedrijfsleider kon worden gezien, deed franchisenemer niets verkeerd, aldus de rechtbank.
De rechtbank overwoog daarna dat de franchisegever het niet voldoen aan de opleidingseisen door de bestuurder niet als reden heeft gegeven voor het stopzetten van de samenwerking. De franchisegever heeft dus geen consequenties verbonden aan de voorwaarde dat ook de bestuurder van franchisenemer de opleiding moest volgen.
Omdat de franchisegever deze kwestie niet als reden noemde voor het opzeggen van het vertrouwen, was het stellen van de voorwaarde géén tekortkoming in de nakoming van de franchiseovereenkomst, aldus de rechtbank.
- Franchisegever mocht niet het vertrouwen in de samenwerking opzeggen, dit is wél een toerekenbare tekortkoming van de franchisegever:
Na de discussie die speelde over de opleidingseisen heeft de franchisegever in een brief te kennen gegeven dat hij de samenwerking niet meer verantwoord achtte vanwege lokale marktomstandigheden en concurrentieverhoudingen. De rechtbank oordeelde dat deze mededeling redelijkerwijs door de franchisenemer mocht worden opgevat als een mededeling dat de franchisegever de overeenkomst niet meer zou nakomen. Dit werd aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming.
- Franchisenemer heeft recht op een schadevergoeding wegens de toerekenbare tekortkoming van de franchisegever
Uit de wet en rechtspraak volgt dat iedere tekortkoming (van voldoende gewicht) de andere partij het recht geeft op een vergoeding van de schade die door de tekortkoming is geleden. Op grond van artikel 6:80 lid 1 sub b BW was de franchisegever in verzuim, omdat uit zijn brief bleek dat hij niet (meer) bereid was de franchiseovereenkomst voort te zetten.
Gevolgen uitspraak
De rechtbank oordeelde dus dat de franchisegever gehouden was de door de franchisenemer geleden schade te vergoeden. Hiermee was de franchisenemer er echter nog niet. De vraag is immers waaruit de schade van de franchisenemer bestaat.
De franchisenemer heeft de initiële franchisevergoeding ter hoogte van € 16.995,- betaald en zou dat bedrag in ieder geval terug willen, nu er door toedoen van de franchisegever geen uitvoering aan de franchiseovereenkomst is gegeven. Daarnaast wilde de franchisenemer vergoeding van de geleden en nog te lijden schade doordat hem, wegens het feit dat de vestiging nooit is geopend, de mogelijkheid tot het behalen van winst is ontnomen.
De franchisenemer heeft, aldus de rechtbank, voldoende aangetoond dat er een reële mogelijkheid is dat zij schade heeft geleden door het handelen van de franchisegever. Bij de vaststelling van schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie zoals die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan (met de tekortkoming van de franchisegever) en de hypothetische situatie waarin de franchisegever de overeenkomst correct was nagekomen.
De initiële franchisevergoeding ter hoogte van € 16.995,- kreeg de franchisenemer echter niet terug. De rechtbank oordeelde dat de initiële franchisevergoeding ter hoogte van € 16.995,- ook in andere scenario’s verschuldigd zou zijn geweest, ongeacht het al dan niet slagen van de samenwerking. De gemaake kosten ter hoogte van de franchisevergoeding kunnen aldus niet worden beschouwd als schade als gevolg van de tekortkoming van de franchisegever.
De tekortkoming van de franchisegever heeft echter wel in de weg gestaan van de samenwerking, waardoor er moet worden beoordeeld welke winst de franchisenemer zou hebben behaald als de franchisegever de samenwerking niet ten onrechte had beëindigd. Hoewel het niet vaststaat dat de franchisenemer succesvol een vestiging had geëxploiteerd, zelfs als de franchisegever wel aan haar verplichtingen had voldaan, was dat wel een mogelijk scenario.
Omdat het voor de rechtbank zelf te moeilijk is om vast te stellen hoe die hypothetische situatie eruit had gezien, verwijst de rechtbank naar een schadestaatprocedure. In de schadestaatprocedure kunnen beide partijen hun visie geven op de situatie die zou zijn ontstaan als de franchisegever niet het vertrouwen te snel had opgezegd. Het kan een lange tijd duren voordat er duidelijkheid is over de uitkomst van de schadestaatprocedure en voorlopig heeft de franchisenemer dus nog niet de betaling van een geldbedrag door de franchisegever kunnen afdwingen.
Conclusie
Deze uitspraak benadrukt het belang van wederzijds vertrouwen en het vastleggen van duidelijke afspraken in franchiseovereenkomsten. Franchisegevers kunnen niet zomaar aanvullende eisen stellen of te snel eenzijdig het vertrouwen opzeggen zonder gevolgen.
Voor franchisenemers onderstreept deze zaak dat het, ook als vaststaat dat de franchisegever de franchiseovereenkomst niet is nagekomen, niet vanzelfsprekend is dat een schadevergoeding wordt toegekend.
Meer informatie?
Heeft u vragen over deze uitspraak? Of wilt u meer weten over franchise of het correct nakomen van (franchise)overeenkomsten in het algemeen?
Neem contact met ons op
- Rotterdam +31 (0)10 440 05 00
- Den Haag +31 (0)70 354 70 54