De melding van betalingsonmacht herzien?
17 januari 2022 - Rien Visscher
Op 24 december jl. heeft de Hoge Raad een arrest gewezen dat van belang is voor bedrijfstakpensioenfondsen en bestuurders van premieplichtige rechtspersonen bij bestuurdersaansprakelijkheidsprocedures.
De meldingsregeling
Het arrest gaat over de meldingsregeling die in artikel 23 Wet Bpf 2000 is opgenomen. Dit wetsartikel regelt, kort gezegd, de aansprakelijkheid van bestuurders voor deelnemingsbijdragen die hun rechtspersoon verschuldigd is aan een bedrijfstakpensioenfonds. Als gebleken is dat een rechtspersoon niet tot betaling in staat is, moet volgens deze regeling de rechtspersoon daarvan onverwijld mededeling doen aan het bedrijfstakpensioenfonds. Daarbij moet inzicht worden gegeven in de omstandigheden die hebben geleid tot de situatie van betalingsonmacht. Vervolgens kan het pensioenfonds nadere inlichtingen en stukken opvragen en moet de rechtspersoon daaraan meewerken. Deze verplichtingen (om tijdig en op de juiste wijze betalingsonmacht te melden en om, desgewenst het pensioenfonds daarna van nadere informatie te voorzien) vormen gezamenlijk de verplichte melding van betalingsonmacht.
Als de rechtspersoon op de juiste wijze hieraan heeft voldaan, dan is een bestuurder op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 alleen aansprakelijk als aannemelijk is dat het niet betalen van bijdragen het gevolg is van een aan de bestuurder te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van de melding. Als de rechtspersoon niet aan deze verplichting heeft voldaan, dan wordt wettelijk vermoed dat het niet betalen van de bijdragen te wijten is aan de bestuurder. De bestuurder zal dan aannemelijk moeten maken dat het niet aan hem te wijten is dat de rechtspersoon niet aan de meldingsplicht heeft voldaan en zal pas daarna in de gelegenheid worden gesteld om het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur te weerleggen.
Hoe kijkt de Hoge Raad naar de meldingsregeling?
De meldingsregeling vervult doorgaans een doorslaggevende rol bij bestuurdersaansprakelijkheidsprocedures op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000. Immers, het niet voldoen aan de meldingsregeling levert een wettelijk vermoeden op van kennelijk onbehoorlijk bestuur waarbij het voor een bestuurder niet eenvoudig zal zijn dit vermoeden te weerleggen. Als is het maar omdat de bestuurder (tenzij hij/zij een gewezen bestuurder is) pas in staat wordt gesteld het wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur te weerleggen als de bestuurder eerst aannemelijk kan maken dat de bestuurder van het niet voldoen aan de meldingsplicht geen verwijt kan worden gemaakt. In de rechtspraak over artikel 23 Wet Bpf 2000 werd deze regeling in de regel strikt toegepast. Recentelijk leek daar met enkele uitspraken van het Hof Den Haag en het Hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem verandering in te komen (zoals recentelijk in de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8134 waar ik in een eerdere webblog al over schreef).
Met het arrest van 24 december jl. lijkt ook de Hoge Raad de teugels wat los te laten. Volgens de Hoge Raad is namelijk niet altijd meer een actieve melding van betalingsonmacht vereist. Volgens de Hoge Raad strookt het met de strekking van de melding van betalingsonmacht om aan te nemen dat een melding achterwege kan blijven als het pensioenfonds tijdig op andere wijze dan door middel van een melding van betalingsonmacht op de hoogte is geraakt van de betalingsonmacht en van de omstandigheden die daartoe hebben geleid, en deze wetenschap dusdanig is dat het pensioenfonds op basis daarvan in staat is zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht en zich te beraden op de opstelling die het ten aanzien van de rechtspersoon zal innemen.
De Hoge Raad lijkt hiermee aan te sluiten bij eerdere rechtspraak van de Hoge Raad in het kader van artikel 36 Invorderingswet en deze rechtspraak nu door te trekken naar bestuurdersaansprakelijkheid voor pensioenschulden op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000.
Wat betekent dit nu voor de praktijk?
Voor de rechtspraktijk is deze uitspraak zeer relevant. De Hoge Raad maakt immers duidelijk dat er niet altijd een melding van betalingsonmacht hoeft te worden gedaan. Dat neemt niet weg, zoals ik ook in mijn eerdere blog al schreef, dat het nog steeds verstandig blijft voor een bestuurder om (actief) betalingsonmacht te melden. De Hoge Raad stelt immers nog wel de nodige eisen aan de situatie waarin er geen actieve melding van betalingsonmacht hoeft te worden gedaan. Zo moet het bedrijfstakpensioenfonds tijdig op andere wijze op de hoogte zijn geraakt van de betalingsonmacht van de rechtspersoon én van de omstandigheden die daartoe hebben geleid, én moet deze wetenschap dusdanig zijn dat het pensioenfonds op basis daarvan in staat is om zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht en zich te beraden op de opstelling die het ten aanzien van de rechtspersoon zal innemen. Bestuurders doen er dan ook verstandig aan om het niet op een discussie te laten aankomen of er aan deze eisen is voldaan. Zoals het hiervoor genoemde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus jl. al liet zien, kan het achterwege blijven van een melding van betalingsonmacht voor bestuurders in een aansprakelijkheidsprocedure nog steeds verkeerd uitpakken.
Wilt u meer weten?
Behartigt u de belangen van een pensioenfonds of heeft u te maken met een vordering van een pensioenfonds en wilt u meer weten over deze aansprakelijkheidsregeling en de meest recente ontwikkelingen over dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact op met Rien Visscher, gespecialiseerd in procedures in het kader van artikel 23 Wet Bpf 2000.
Zie verder:
- Zie: HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1976
- Zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden, 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8134
- Zie ook:
- M.H. Visscher, Van bange bestuurders naar creatieve bestuurders als het om pensioenschulden gaat?, TvOB 2020, 6
- M.H. Visscher, De aansprakelijkheid van bestuurders voor pensioenschulden (en het melden van betalingsonmacht) nader bezien, MvO 2018, 3&4
- M.H. Visscher, Bestuurdersaansprakelijkheid bij pensioenschulden: de lange arm van het bedrijfstakpensioenfonds, TvOB 2016, 2
- M.H. Visscher, De persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders voor achterstallige pensioenbijdragen: de bestuurder aan zet!, TvOB 2013, 6
Neem contact met ons op
- Rotterdam +31 (0)10 440 05 00
- Den Haag +31 (0)70 354 70 54