Conclusie A-G De Bock 23 september 2022: uitzendovereenkomst eindigt niet bij arbeidsongeschiktheid
11 oktober 2022 - Donna Toet
Op 23 september 2022 bracht A-G De Bock een conclusie uit waarin zij kort gezegd aan de Hoge Raad adviseert dat het cao-uitzendbeding (zoals opgenomen in de ABU- en NBBU-cao), voor zover dat leidt tot onmiddellijke beëindiging van de uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht, nietig is.[1] De A-G schreef deze conclusie naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 maart 2020.[2]
Mogelijkheid uitzendbeding op grond van artikel 7:691 lid 2 BW
Op grond van de wet (artikel 7:691 lid 2 BW) geldt dat een uitzendbureau en een uitzendkracht een zogenaamd ‘uitzendbeding’ kunnen opnemen in de uitzendovereenkomst. Op grond van dit uitzendbeding eindigt de uitzendovereenkomst tussen het uitzendbureau en de uitzendkracht van rechtswege indien de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht op verzoek van de inlener eindigt.
Uitzendbeding in de uitzend-cao's
In de uitzend-cao’s (de NBBU of ABU) is ook een uitzendbeding opgenomen, het ‘cao-uitzendbeding’. Hierin is opgenomen dat ook arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht ertoe leidt dat de uitzendovereenkomst direct van rechtswege ten einde komt. Geacht wordt namelijk dat bij ziekmelding van de uitzendkracht, de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht met onmiddellijke ingang beëindigd is op verzoek van de inlener. Met andere woorden: op het moment dat de uitzendkracht arbeidsongeschikt raakt, wordt verondersteld dat de inlener onmiddellijk heeft verzocht de terbeschikkingstelling stop te zetten. Het gevolg hiervan is dat de uitzendovereenkomst direct van rechtswege eindigt.
In geval van arbeidsongeschiktheid is op grond van het cao-uitzendbeding dus niet vereist dat de inlener daadwerkelijk een verzoek tot beëindiging van de overeenkomst doet; het verzoek tot beëindiging wordt geacht te zijn gedaan door het enkele intreden van arbeidsongeschiktheid. A-G De Bock duidt dit aan als ‘de fictie van het uitzendbeding’
'Fictie van het uitzendbeding' in strijd met de wet
De vraag die voorligt is of een dergelijk uitzendbeding bij ziekte wel rechtsgeldig is. Allereerst beantwoordt A-G De Bock de vraag of de ‘fictie van het uitzendbeding’ zoals de uitzend-cao’s die kennen, niet in strijd is met de wet. Immers schrijft de wet (artikel 7:691 lid 2 BW) voor dat de terbeschikkingstelling op verzoek van de inlener moet zijn beëindigd. A-G De Bock concludeert dat de fictie inderdaad in strijd is met artikel 7:691 lid 2 BW en voorbijgaat aan de bedoeling van de wetgever. Er ligt immers geen expliciet verzoek tot beëindiging van de inlener aan ten grondslag. Daarmee overschrijdt het cao-uitzendbeding de wettelijke grenzen, aldus A-G De Bock.
Ziekte als ontbindende voorwaarde eveneens in strijd met de wet
Ten tweede beantwoordt A-G De Bock de vraag of de ziekte, die volgens haar in deze vorm feitelijk als ontbindende voorwaarde fungeert van de uitzendovereenkomst, wel in lijn is met het wettelijk ontslagstelsel. Dat beoogt namelijk juist de zieke werknemer te beschermen en ervoor te zorgen dat hij of zij niet zomaar ontslagen kan worden. A-G De Bock concludeert dat het opnemen van een dergelijke ontbindende voorwaarde in de uitzendovereenkomst niet is toegestaan. De onmiddellijke van rechtswege beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer (lees: uitzendovereenkomst en uitzendkracht) staat haaks op het ontslagstelsel dat ontslag van de zieke werknemer nu juist belet.
Cao-uitzendbeding nietig
Kortom, volgens A-G De Bock is het cao-uitzendbeding in de uitzend-cao’s op grond waarvan de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt bij arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht nietig. De bepaling is niet in lijn met de wet en doet afbreuk aan de rechtsbescherming van de zieke uitzendwerknemer.
De vraag is nu of de Hoge Raad de A-G in haar conclusie zal volgen en welke gevolgen dit dan voor de praktijk zal hebben. De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 17 maart 2023.
[1] Concl. A-G De Bock 23 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:846.
[2] Hof Den Haag 17 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:460.
Neem contact met ons op
- Rotterdam +31 (0)10 440 05 00
- Den Haag +31 (0)70 354 70 54